Een kip op de wc


Mijn auto hobbelt bobbelt over de zandweg omhoog richting het huis van de familie die we aan de rand van het dorpje Mollas gaan bezoeken. Ik was er al eens een paar jaar geleden geweest in de winter (zie deze blog), toen was het er al prachtig, maar nu is alles groen in volle glorie. Wát een uitzicht over de vallei, tussen de bergen, overal olijfbomen, akkertjes, huizen. Het doet liefelijk aan, ware het niet dat de omstandigheden van de familie die we bezoeken allesbehalve rooskleurig zijn.

Als ik mijn auto parkeer naast het huis bovenop een hoop oude troep, zie ik het toilethokje een eindje verderop staan. De deur staat open en er scharrelt een kip rond het gat in de grond. Na het glaasje pruimensap en beleefdheden uitwisselen loop ik met de moeder naar haar akkertje en bekijken we de gewassen. Aardappelen, uien, bonen, en een soort bladgewas tussen sla en spinazie in. Als ik even later aan haar vraag of ik naar het toilet kan -wat moet dat moet- loopt ze met me langs het hokje weer naar binnen en wijst me daar een ander toilet aan. Zonder kip. Het is duidelijk dat het niet lukt om de boel schoon te houden, wat ook wel begrijpelijk is. Een volle werkweek in een tomatenkas, per dag twee uur reistijd te voet, de groentetuin, de kippen, koken, fruit inmaken, de koe uitlaten en melken, zorgen dat haar puberzoon naar school gaat, en haar man die, net als in de gevangenis, alleen maar op de bank of op bed hangt, van alcohol voorzien.

Als ik aan haar vraag hoe het nu met haar gaat, zegt ze: “Een stuk beter dan toen. Het gaat economisch ietsje beter, mijn man is wel steeds dronken maar slaat en schreeuwt minder, en vooral hier (ze legt haar handen op haar hart) gaat het goed.” Een zachte glans ligt over haar gezicht. Ik heb haar vorig jaar in de rivier buiten Elbasan gedoopt zien worden. Een foto daarvan hangt aan de muur. Ze probeert elke week naar de kerk te gaan, een tocht van een uur met de minibus, en ze neemt nu ook haar buurvrouw mee.

Mijn collega en ik rijden naar Elbasan, waar we een deelneemster van onze microkrediet training opzoeken. Ze zit op de markt onder een parasol, omringd door groenten en fruit in dozen en kratten op de grond. Ze straalt van oor tot oor als ik haar begroet en geeft me vijf zoenen.

Dan ontmoeten we een straat verder een vrouw die in de vrouwengevangenis heeft gezeten. Als dank voor de zorgen die ze toen van onze gevangenispastor ontving geeft ze ons nu af en toe een envelop met geld wat aan de vrouwelijke gedetineerden besteed kan worden. Geldelijke donaties geven is nog een zeldzaam verschijnsel in Albanië. Daarom raakt het me dat ze ons werk regelmatig wat toestopt van het loon dat ze nu verdient.

Op de terugweg naar Tirana zie ik langs de weg een touw gespannen tussen twee staken, waar een variëteit aan koeienbellen aan hangt. De verkoper zit er half duttend naast. Ik weet niet precies waarom ik het zo’n mooi plaatje vind. Ik geniet van het zien van de eenvoud van het bestaan. Maar voor de mensen die het betreft is het een harde realiteit en bikkelen om rond te komen.

Thuis in Tirana bak ik een ei. Gevonden op mijn achterbank, van een kip uit Mollas.       

Collage, met de klok mee:
In de groentetuin in Mollas, de koeienbellen aan het touw, doop in de rivier, op de markt in Elbasan