[:nl]Het is kerst, 25 december, tien over drie in de middag. Ik sta voor een hek met daarachter een wit betonnen pand van een paar verdiepingen hoog. Het ligt aan een drukke weg in Tirana, tegenover de Amerikaanse ambassade en tussen andere grote gebouwen in. Het zou een ministerie kunnen zijn, of een kantorenpand, of een kliniek. Maar het is een weeshuis. Al anderhalf jaar fiets ik er langs zonder het geweten te hebben. Maar nu ik voor de deur sta met tien cadeautjes kijk ik pas goed. Inderdaad, een messing naambord: Shtëpia e Fëmijës “Zyber Hallulli”. Een paar kinderen rennen om een boom, ik spreek met de wacht. Ik mag er niet in, want er is niemand van de administratie aanwezig. Bepakt met de cadeautjes voor meisjes en jongens van 2 tot 12 jaar vertrek ik weer.
Ieder jaar geeft ShKBSh via het programma ‘Angel Tree’ aan ouders in de gevangenis de mogelijkheid om een kerstcadeautje te laten bezorgen bij hun kind(eren). Vrijwilligers kopen en bezorgen dan het cadeautje in naam van de gedetineerde vader of moeder. Ik had tien ‘Angel Tree’ kaarten meegenomen van moeders in de vrouwengevangenis van wie kinderen in dit weeshuis zijn opgenomen.
Op 31 december onderneem ik de volgende poging. Het is geen officiële vrije dag, dus het moet vast lukken. Inderdaad opent de vriendelijke wachter deze keer wel de poort en sta ik even later in de hal van het gebouw. Er komen wat kinderen aanrennen, nieuwsgierig naar de bezoeker. Ik spreek met een sociaal werkster en met nog een paar vrouwen die erbij komen. Na veel uitgezoek blijken vijf van de tien kinderen in het weeshuis ingeschreven. Ik ontmoet er drie. Verlegen komen ze naast me staan om hun cadeautje in ontvangst te nemen, bescheiden te glimlachen voor een foto en vervolgens snel weg te rennen om het elders uit te pakken. De twee andere cadeautjes zullen de werkers later aan de andere kinderen geven.
Maar waar bevinden zich de andere vijf? Volgens de sociaal werkster moet ik bij Fshati SOS zijn. Eerst begrijp ik het niet, maar als ze het voor me opschrijft, snap ik dat het SOS Kinderdorp moet zijn. “Het is heel dichtbij”, verzekert ze me. Alarmbellen hadden moeten rinkelen bij deze opmerking, maar optimistisch klim ik weer op mijn fiets. Het is een behoorlijk steile weg met veel verkeer, dus ik besluit via het grote park te gaan. Google Maps zegt dat het kan. Net zo steil, maar groen en rustig. Buiten adem en met het zweet op mijn rug beland ik op de hoogste heuvel in het park. Nu zou de weg alleen nog bergafwaarts moeten gaan. Dat doet ‘ie ook, maar wel naar rechts en ik had naar links gemoeten. Hoe verder ik de berg af suis, hoe verder ik van mijn doel verwijderd raak. Vlak bij de snelweg besluit ik daarom slim de weg af te snijden via een klein stukje braakliggende grond. Na drie stappen realiseer ik me mijn fout, als grote kluiten vette modder mijn fietswielen blokkeren en lopen bijna onmogelijk maken. Ik zet door, al glijdend en sjorrend aan mijn fiets. Met takjes probeer ik mijn wielen en mijn schoenen wat schoon te maken, wat niet veel helpt. Ik kom op een nat graspaadje langs de snelweg terecht en blaas eerst even uit. Dan toch maar weer verder, mijn vastgelopen fiets voortduwend, de berg weer op. Ik vraag aan een oude schaapherder of ik op weg ben naar Fshati SOS, en hij wil wel even vooruitlopen. Ik houd hem niet bij en verlies hem uit het oog. Eindelijk kom ik weer op een asfaltweg, maar ik moet nog steeds omhoog. Als ik bij Fshati SOS beland, is er van mijn verschijning niet veel over. Een hoofd als een tomaat, haren alle kanten op, modder tot aan mijn knieën, totaal buiten adem.
De wachter vertelt me: “We zijn dicht, het is vakantie”. “Nee!” roep ik onlogisch uit, “Kijk eens hoe ik hiernaartoe gekomen ben, helemaal de berg op, door de modder, dan kunnen jullie toch niet dicht zijn!” Hij kijkt me medelijdend aan en geeft me een stoel in zijn wachthokje om bij te komen. Hij pleegt wat telefoontjes, waarbij hij steeds de telefoon aan mij geeft om zelf mijn verhaal te kunnen doen. Uiteindelijk kom ik erachter dat twee van de vijf resterende kinderen hier wonen maar er nu niet zijn. Ik mag de cadeautjes achterlaten en ze zullen me contacten als de kinderen ze in ontvangst nemen.
Twee andere kinderen wonen in een SOS Kinderhuis een eindje verderop. Een vriendelijke mevrouw, een volgende vriendelijke wacht, een vriendelijke schoonmaakster, een vriendelijke leidinggevende en een vriendelijke kinderverzorgster zorgen ervoor dat ik uiteindelijk cadeautjes overhandig aan een schattig meisje van 2 met een roze brilletje op, en haar broertje van 6, ook bebrild, zelfde koppie, zelfde beweeglijkheid. Een dikke knuffel, een foto, en ik word weer uitgezwaaid.
Vandaag op kantoor krijg ik telefoon. Het is Fshati SOS. De twee zussen van 11 en 12 zijn er weer en de cadeautjes zijn gegeven. Om privacyredenen willen ze geen foto sturen maar ze kunnen wel even zelf de meiden aan de lijn geven. Twee verlegen stemmen die me bedanken voor het cadeautje. Ik zeg graag gedaan en geniet ervan en het is namens jullie mama. “Het is van mama!” roepen ze verrast uit. Dat hadden ze nog niet begrepen. Als ik de verzorgster nog even spreek, hoor ik op de achtergrond nog een keer: “Het is van mama!”
Ik ben helemaal blij. Deze kinderen hebben een teken van liefde gekregen van hun ouder in de gevangenis, net als 250 andere kinderen op allerlei plekken in Albanië. Alle moeite die het kostte om de cadeautjes te bezorgen is het dubbel en dwars waard.
Nu nog op zoek naar het jongetje van het tiende cadeautje.[:]